Ludwig van Beethoven schreef zijn tweede symfonie in 1801-1802, een periode waarin hij worstelde met een naderende en onvermijdelijke totale doofheid. Het is één van de laatste werken van zijn zogenaamde ‘vroege periode’.
Beethoven schreef zijn Tweede Symfonie zonder het standaard minuet, in plaats daarvan een scherzo dat de compositie nog meer energie gaf. Het werk bestaat daarmee uit 4 bewegingen: 1/Adagio molto, Allegro con brio, 2/Larghetto, 3/Scherzo en 4/Allegro molto. Vooral de snelle delen bevatten ritmische verrassingen en snoeiharde, onverwachte inzetten die als vuistslagen aankomen. Deze muzikale grappen shockeerden de critici van toen. Daartussen vormt het tweede deel, het Larghetto, een prachtige melodie, waarin de luisteraar na het turbulente eerste deel tot rust kan komen. Die ontspanning is echter maar van korte duur: de spanning van het korte maar effectvolle Scherzo wordt in de Finale verder opgevoerd door enkele hartstilzettende pauzes en komt in een enorme climax tot ontlading.
—
Het Dubbelconcert voor klarinet, altviool en orkest in E klein Opus 88 is een van Max Bruchs latere werken, geschreven in 1911.
Het is een concert in drie delen, niet in de veel gebruikte volgorde snel—langzaam—snel, maar eerder langzaam-snel-snel, waarbij het orkest met elk deel een belangrijker rol krijgt toebedeeld. Het hoofdthema uit het eerste deel (andante con moto) is afgeleid van de eerste vier maten van het Zweedse volkslied ‘Vermelandsvisan’. Het tweede deel (allegro moderato) is een vrolijk intermezzo. Het snelle derde deel (allegro molto) wordt gekenmerkt door uitdagend passagewerk waarin de beide solisten hun technisch kunnen ten toon spreiden.
Het werk bevat heerlijke meeslepende melodieën en warmbloedige harmonieën, geheel op maat gemaakt voor de ware romanticus.
—
Zijn opera Prince Igor was, na bijna 20 jaar werk, nog niet af toen Aleksandr Borodin in 1887 overleed. Zijn vrienden Glazunov en Rimsky-Korsakov verzamelden het werk en vervolledigden de orchestratie.
De Overture was een van de laatste delen die Borodin bezighield en dit deel stond bij zijn overlijden nog niet op partituur. Hij had het wel al op piano gebracht voor vrienden, ondermeer Glazunov, die het (de details hierover verschillen) uit geheugen opschreef en orchestreerde. Wat Glazunov’s aandeel ook is in de Overture, de thema’s zijn van Borodin en het eindresultaat is een energiek concertwerk.